1.Voorbeelden van infinitieven

Het infinitief is hetzelfde als het hele werkwoord. In het het Nederlands kan je niet altijd goed zien of iets een infinitief is of een persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud. In het Engels met het werkwoord ‘zijn'(to be) kan je snel het verschil zien:

  • To be or not to be. That’s the question.
  • We are young
  • Te zijn of niet te zijn. Dat is de vraag.
  • Wij zijn jong.

Hoe herken je het infinitief in de zin…

Twee richtlijnen om het infinitief te vinden in een zin:

1.Staat er ’te’ voor het werkwoord, dan is het een infinitief

Voorbeeld:

  • Ik heb vandaag zin om te sporten (sporten = infinitief).

2.Staat er een persoonsvorm in de zin, dan kan het andere werkwoord in de de zin heel werkwoord zijn. (Let wel: het kan ook een voltooid deelwoord zijn.)

Voorbeelden